Laat ieder ’s Heeren goedheid loven Verklaring van Psalm 118 MA A RT EN LU THER DEN HERTOG - HOUTEN
Oorspronkelijke titel: Das Schöne Confitemini (WA 31, I, blz. 34-182). Vertaald en ingeleid door ds. P. den Ouden. 1e druk 1997 (De Groot Goudriaan, Kampen) 2e druk 2022 (herziene uitgave Den Hertog, Houten) © 2022 Den Hertog B.V. Houten ISBN 978 90 331 3149 3 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
7 Psalm 118 (LUTHERVERTALING 1545 ) 1. Danket dem Herrn; denn er ist freundlich, und seine Güte währet ewiglich. 2. Es sage nun Israel: Seine Güte währet ewiglich. 3. Es sage nun das Haus Aaron: Seine Güte währet ewiglich. 4. Es sagen nun, die den Herrn fürchten: Seine Güte währet ewiglich. 5. In der Angst rief ich den Herrn an, und der Herrn erhörte mich und tröstete mich. 6. Der Herr ist mit mir, darum fürchte ich mich nicht; was können mir Menschen tun? 7. Der Herr ist mit mir, mir zu helfen; und ich will meine Lust sehen an meinen Feinden. 8. Es ist gut, auf den Herrn zu vertrauen, und nicht sich verlassen auf Menschen. 9. Es ist gut auf den Herrn vertrauen und nicht sich verlassen auf Fürsten. 10. Alle Heiden umgeben mich; aber im Namen des Herrn will ich sie zerhauen. 11. Sie umgeben mich allenthalben; aber im Namen des Herrn will ich sie zerhauen. 12. Sie umgeben mich wie Bienen; aber sie erlöschen wie Feuer in Dornen; im Namen des Herrn will ich sie zerhauen. 13. Man stößt mich, daß ich fallen soll; aber der Herr hilft mir. 14. Der Herr ist meine Macht und mein Psalm und ist mein Heil. 15. Man singt mit Freuden vom Sieg in den Hütten der Gerechten: “Die Rechte des Herrn behält den Sieg; 16. die Rechte des Herrn ist erhöht; die Rechte des Herrn behält den Sieg!” 17. Ich werde nicht sterben, sondern leben und des Herrn
8 Werke verkündigen. 18. Der Herr züchtigt mich wohl; aber er gibt mich dem Tode nicht. 19. Tut mir auf die Tore der Gerechtigkeit, daß ich dahin eingehe und dem Herrn danke. 20. Das ist das Tor des Herrn; die Gerechten werden dahin eingehen. 21. Ich danke dir, daß du mich demütigst und hilfst mir. 22. Der Stein, den die Bauleute verworfen haben, ist zum Eckstein geworden. 23. Das ist vomHerrn geschehen und ist ein Wunder vor unsern Augen. 24. Dies ist der Tag, den der Herr macht; lasset uns freuen und fröhlich darinnen sein. 25. O Herr, hilf! o Herr, laß wohl gelingen! 26. Gelobt sei, der da kommt im Namen des Herrn! Wir segnen euch, die ihr vom Hause des Herrn seid. 27. Der Herr ist Gott, der uns erleuchtet. Schmücket das Fest mit Maien bis an die Hörner des Altars! 28. Du bist mein Gott, und ich danke dir; mein Gott, ich will dich preisen. 29. Danket dem Herrn; denn er ist freundlich, und sein Güte währet ewiglich.
9 Inleiding In het begin van het jaar 1530 maakte keizer Karel V bekend dat er te Augsburg een Rijksdag zou worden gehouden. De protestantse en roomse theologen moesten samen aan de onderhandelingstafel gaan zitten om de ontstane tweedracht bij te leggen. Melanchthon zou als woordvoerder van de protestanten optreden, omdat Luther, getroffen door de ban van rijk en kerk, niet welkom was. Om toch met zijn vrienden contact te kunnen houden, verbleef hij op het slot de Coburg, gelegen aan de zuidgrens van het Saksische keurvorstendom. Van april tot oktober leefde hij daar in eenzaamheid, geplaagd door veel zorgen en zwakheden. Door middel van briefverkeer bleef hij op de hoogte van de gebeurtenissen te Augsburg. De kerk verkeerde in groot gevaar. De keizer had dreigende taal geuit en Melanchthon, uit een diep verlangen om de eenheid van de kerk te herstellen, gaf te veel toe aan de tegenpartij. In deze dagen werd door hem de Augsburgse Confessie opgesteld. De voorzichtige formuleringen verraden dat het een onderhandelingsstuk was. Luther stemde ermee in, maar liet wel weten: ‘Ik kan niet zo zachtjes op mijn tenen lopen.’ Ongeruste vrienden schreven herhaaldelijk naar de Coburg over de zorgelijke ontwikkelingen. Het was voor Luther een pijnlijke ervaring ommachteloos toe te moeten zien hoe de kerk werd benauwd en bedreigd. Ondanks deze benarde omstandigheden was hij echter vol goede moed, gesterkt door het gebed en getroost door het Woord. Om dat Woord maar steeds voor ogen te hebben, had
10 hij met krijt aan de wand van zijn kamer verschillende teksten geschreven, waaronder Psalm 118:17: ‘Ik zal niet sterven, maar leven; en ik zal de werken des Heeren vertellen.’ Hij had er zelfs de noten bij geschreven. Later heeft hij er nog een kort motet op gemaakt, de enige keer dat hij zich gewaagd heeft aan een meerstemmige compositie. Maar hij deed meer. Op 13 juni tekende zijn secretaris Veit Dietrich aan dat Luther zijn arbeid, een voorstudie voor een revisie van zijn psalmenvertaling, onderbrak om een verklaring op Psalm 118 te schrijven. Luther gaf zijn verklaring als titel mee: Het heerlijk Confitemini. In de Vulgaat, de Latijnse bijbelvertaling waarmee Luther opgegroeid was, begint deze psalm met het woord ‘confitemini’. Dat kan vertaald worden met: looft, prijst. Maar het kan ook vertaald worden met: belijdt. Luthers verklaring was een belijdenis en lofzang tegelijk. In Psalm 118 vinden we volgens Luther kort samengevat wat in het gehele Psalter te vinden is: ‘Hij geeft duidelijke beloften over Christus’ sterven en opstanding en tekent een helder beeld van Zijn rijk en van de taak en het wezen van de gehele christenheid.’ Zo goed hij kan probeerde Luther de betekenis van de tekst recht te doen. Op meeslepende wijze maken we het mee hoe hij de woorden verkent en doorzoekt, keert en kantelt, om ze in hun volheid en diepte te kunnen peilen. Door de sterke persoonlijke betrokkenheid wordt de grens tussen de dichter en de verklaarder uitgewist; Luther maakt de psalm werkelijk tot de zijne. Dat geeft aan zijn verklaring een ongewone kracht en gloed. Hij belijdt klip en klaar wie God is en wat Hij ons in Christus schenkt. Het is Luthers eigen Augsburgse Confessie geworden. In tegenstelling tot Melanchthons confessie loopt zijn belijdenis be-
11 paald niet op haar tenen. Onbekommerd, soms op het baldadige af, zingt hij zijn hart uit, zonder zich aan iets of iemand te storen. Het is alles doortinteld van een rotsvast geloof en een intense vreugde in God. Tijdens het schrijven had Luther steeds de situatie te Augsburg in gedachten. In zijn verklaring stijgt hij echter uit boven de gebeurtenissen van zijn dagen. Hij houdt ons voor dat er uiteindelijk maar één realiteit is: de realiteit van het geloof. De rechtvaardige zal door het geloof leven, door het geloof alleen. En dat geloof wordt beproefd, daarvan getuigt Psalm 118. Vanbuiten komt de wereld erop af met vervolging, haat en dood; vanbinnen is er de strijd met de zonde, ongeloof en duivelse aanvechtingen. Zo komen we onze nood en zwakheid aan de weet en leren we onze hulp en ons heil alleen bij Christus te zoeken, en nergens anders. De verlossing is alleen door het kruis te verstaan. Als het bestaan van de kerk afhing van onze werken en sterkten, was er reden om te vrezen. ‘Met onze macht is ’t niets gedaan, wij zijn alras verloren.’ Maar de kerk vindt haar leven en haar overwinning in een ander, in Christus. ‘Der legerscharen Heer’ is onze tegenweer, Hem blijft in ’t eind de zege.’ Katwijk aan Zee, zomer 2022 Ds. P. den Ouden
13 Het heerlijke Confitemini Aan de eerwaarde heer Friedrich, abt van het St. Aegidiusklooster te Neurenberg, mijn welgezinde heer en beschermer.1 Genade en vrede in Christus, onze Heere en Heiland. Eerwaarde, geliefde heer en beschermer. Ik wilde graag mijn dankbaarheid tonen voor uw liefde en genegenheid aan mij bewezen. Nu ben ik naar de maatstaf van de wereld een arme bedelaar. En al zou ik ook veel hebben, dan nog zou ik u er niet naar waarde mee kunnen vereren. Daarom heb ik mij gewend tot mijn rijkdom, die ik als mijn schat beschouw, en mijn geliefde psalm voor me genomen, het heerlijke Confitemini. Mijn overdenkingen daarover heb ik op papier gezet omdat ik er hier in de woestijn de tijd voor heb, omdat ik het grotere werk (de volledige vertaling van de profeten in het Duits, die ik binnenkort hoop klaar te krijgen) af en toe, om mijn hoofd wat te ontzien, moest staken en laten rusten. Deze gedachten heb ik u willen meedelen en schenken. Iets beters bezit ik niet. Hoewel sommigen het langdradig en misschien wel waardeloos geleuter vinden, weet ik toch dat er geen verkeerd of onchristelijk woord in voorkomt. Het is mijn psalm, die ik liefheb. Hoewel alle psalmen en de hele Heilige Schrift mij lief zijn, omdat ze mijn enige troost en leven zijn, ben ik toch vooral aan 1. Friedrich Pistorius was vanaf 1520 abt geweest van het Benedictijnerklooster te Neurenberg. In 1525 droeg hij met zijn medebroeders het klooster aan de stadsraad over. Pistorius bleef tot zijn dood in het klooster wonen en behield zijn abtstitel. Begin mei had hij met enige vrienden Luther op de Coburg bezocht.
14 deze psalm gehecht. Hij moet mijn psalm heten en zijn, want hij is voor mij erg nuttig geweest, en menigmaal heeft hij mij geholpen uit grote noden, waarin geen keizer, koningen, wijzen, verstandigen of heiligen mij hadden kunnen helpen. Hij is mij liever dan eer, goed en macht van paus, Turk, keizer en wereld. Ik zou deze psalm daar zeker niet voor willen ruilen. Als iemand mij verwonderd aankijkt dat ik deze psalm de mijne noem, terwijl hij toch voor iedereen is, moet hij weten dat de psalm niemand wordt ontnomen als hij de mijne is. Christus is ook de mijne; evenwel blijft Hij voor alle heiligen dezelfde Christus. Ik zal de psalm niet voor mijzelf houden, maar hem blij met anderen delen. God geve dat de hele wereld, net als ik, deze psalm de hare zou noemen. Dat zou de liefelijkste ruzie ter wereld worden, waarmee bijna geen enkele eensgezindheid of liefde vergeleken zal kunnen worden. Helaas zijn er maar weinig mensen, ook van wie men het eerder mag verwachten dan van anderen, die tot de Heilige Schrift of tot een psalm ook maar één keer in hun hele leven van harte zeggen: U bent mijn lieve boek, u moet mijn psalmpje zijn. Het is zeker een van de grootste plagen op aarde dat de Heilige Schrift zo veracht is, ook bij degenen die er vanwege hun ambt mee omgaan. Op alle andere zaken, kunsten en boeken zwoegt en zweet men dag en nacht, en weet van geen ophouden. Alleen de Heilige Schrift laat men liggen, alsof men haar niet nodig zou hebben. En wie haar dan de eer aandoen dat ze haar eens lezen, die denken al gauw dat ze er alles van weten. Er is geen kunst of boek ter wereld waarin men zo gauw uitgeleerd is als de Heilige Schrift. Toch zijn het geen lezenswoorden, zoals zij denken, maar enkel levenswoorden. Ze zijn niet geschreven om erover te filosoferen en verheven te fantaseren, maar om eruit te leven en naar te doen. Maar ons klagen helpt niet, ze luisteren er toch niet naar. Christus, onze Heere, helpe ons door Zijn Geest,
15 dat wij Zijn heilig Woord oprecht liefhebben en eren, amen. Ik beveel mij hierbij in uw gebeden aan. Uit de woestijn, de eerste juli 1530. Maarten Luther
16 Vers 1 Dankt de Heere, want Hij is vriendelijk, en Zijn goedheid duurt in eeuwigheid. Looft de HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid. Dit vers is een algemene dankzegging voor alle weldaden die God de Heere dagelijks aan de gehele wereld bewijst, zonder ophouden, in alle dingen, niet alleen aan goede, maar ook aan slechte mensen. Want dat is zo de manier van doen van de heilige profeten: als ze God voor bijzondere zegeningen willen loven en danken, zetten ze hoog in en halen breed uit en loven Hem meteen maar om al Zijn wonderen en weldaden. Zo hier. Deze psalm looft God om de hoogste weldaad aan de wereld bewezen, namelijk om Christus en Zijn rijk van genade, eens aan de wereld toegezegd en nu verschenen. De dichter begint met een algemene lofverheffing en zegt: ‘Dankt de Heere, want Hij is zo’n hartelijke, genadige, getrouwe en goede God, Die zonder ophouden weldoet en de ene goedheid na de andere over ons uitstort.’ U moet die woorden ‘vriendelijk’ en ‘Zijn goedheid’ niet zo koud en achteloos lezen of eroverheen lopen, zoals de nonnen het Psalter lezen, of zoals de koorheren2 en koorknapen zulke 2. Geestelijken, verbonden aan een bisschoppelijke kerk, die in een broederhuis leefden, en meestal de kloostergelofte en de Regel van Augustinus hadden aangenomen. Hun naam is afgeleid van hun zitplaatsen in het koor van de kerk; de leken moesten in het schip staan.
RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==